Beter geen kerk dan een onherkenbare kerk



■ Friesch Dagblad ■ De toekomst van onze kerkgebouwen is ongewis. Het is duidelijk dat we ze op termijn niet allemaal kunnen onderhouden en er wordt driftig gezocht naar oplossingen en alternatieven.

De kerken, of het nu katholieke parochies of protestantse gemeenten zijn, maar ook de overheden, voelen hun verantwoordelijkheid. Regio’s wordt van overheidswege gevraagd een ‘kerkenvisie’ voor hun gebied te formuleren. Hulp en ideeën komen van zelf opgerichte bedrijfjes en niet in de laatste plaats van lokale inwoners van steden en dorpen. Veel mensen houden zich met de problematiek bezig. Publicaties in diverse media en vakbladen gaan bijna allemaal de kant op van multifunctioneel gebruik. Een van de bekendste is het recente boek Sporen van God in het dorp. Nieuwe perspectieven voor kerken op het platteland van Jacobine Gelderloos. Ik wil een ander geluid laten horen en een vraagteken zetten bij de ontwikkeling die bijna niet meer om te buigen lijkt te zijn.

Op de eerste plaats de vraag wie eigenlijk eigenaar is van de kerken. Vaak wordt er beweerd dat de kerken van ons allemaal zijn, en dat we als dorpsbewoners er allemaal iets over mogen zeggen. Deze claim vind ik te gemakkelijk. De kerken zijn in het verleden gebouwd door de leden van de betreffende kerkelijke gemeente of parochie. Soms met kwartjes en dubbeltjes hebben gewone mensen bijgedragen aan de bouw van het godshuis. Vaak stak de pastoor er eigen geld in. Zonen van grote boeren werden in de katholieke kerk vaak tot bouwpastoor benoemd en dat heeft de destijds nieuw opgerichte parochies geen windeieren gelegd.

Vermogende gelovigen en bedrijven staken grote sommen geld in de nieuwe kerk, trots dat men die kon bouwen voor de eigen geloofsgemeenschap. Met andere woorden: kerken zijn gebouwd en gefinancierd door eigen leden, en niet door de dorpsbewoners in het algemeen. Dat het aantal betrokken en betalende gelovigen sterk is afgenomen, betekent niet dat het eigendomsrecht is verschoven naar dorpsbewoners die zich met het gebouw verbonden voelen om historisch-emotionele redenen.

Als onze overleden ouders en grootouders, die met veel offers de kerk hebben gebouwd, zouden weten dat hun kinderen en kleinkinderen niet of nauwelijks meer naar de kerk gaan, wat zouden zij dan zeggen? De groep van betrokken gelovigen is inmiddels zo klein geworden dat zij het kerkgebouw niet meer kunnen onderhouden. Dat zal vooral hen zelf pijn doen.

Een ander punt is dat de kerk een gebouw is dat in zekere zin geen functie heeft, zoals godsdienst geen functie heeft. Godsdienst laat zich niet functionaliseren, ze verwijst naar een andere werkelijkheid. Natuurlijk willen kerken een bijdrage leveren aan een leefbare samenleving en aan vrede en saamhorigheid. Maar uiteindelijk staat het dienen en eren van God boven aardse en tijdelijke belangen. Dat is eigen aan een godsdienst. In die zin is een kerkgebouw niet functioneel. Het is een heilige ruimte afgeschermd van het dagelijks leven waar de mens idealiter altijd terecht kan en waar hij of zij de stilte kan ervaren en samen met anderen kan vieren.

Er zijn decoraties aangebracht die geen andere functie hebben dan gelovigen te helpen met het gebed en het verbeelden van de Bijbelse boodschap. Er zijn genoeg voorbeelden van afbeeldingen die in een kerk op zo’n verborgen plek zijn aangebracht dat alleen God ze kan zien.

De kerk heeft geen functie en levert niets op. Zulke gewijde plaatsen in de wereld zijn kostbaar, en het is dan ook bijzonder jammer dat kerken vaak niet (meer) toegankelijk zijn buiten liturgie en vieringen om. Multifunctioneel gebruik van de kerk past niet bij de behoefte aan godsdienstige stilte. Een kerk moet eigenlijk altijd als kerk te betreden zijn.

Het is een bekend gegeven dat katholieke kerken normaliter geconsacreerd zijn: de wijding geeft het gebouw zijn kerkelijke bestemming. De twaalf apostelkruisjes aan de muren herinneren aan de wijdingsplechtigheid en aan de nieuwe bestemming die het gewone gebouw kreeg. De bedoeling is dat het gebouw niet meer wordt gebruikt voor andere doeleinden dan liturgie en gebed. Ik ken een foto uit de jaren vijftig van een toneelstuk dat in de kerk werd opgevoerd een paar weken vóór de consecratie door de bisschop. Het gebouw was nog geen (geconsacreerde) kerk, ook al zag deze met het oog op de definitieve bestemming er wel zo uit. Een katholieke kerk wordt kerk door de wijding ervan. Buiten gebed en liturgie zijn er wel andere gebruiksmogelijkheden, maar dat is beperkt.

Zo is een passend voorbeeld catechese aan kinderen. Het kerkgebouw roept eerbied op en dat draagt ertoe bij dat de kinderen stil en aandachtig zijn. Ook is het mogelijk om lezingen te houden of concerten als ze passend zijn en het geloof mee uitdragen of dit ondersteunen. Het Vaticaan heeft in 1987 een document uitgebracht over concerten in de kerk buiten de eredienst. Er bestaan richtlijnen voor het gebruik van kerken buiten de eredienst. Niet alles is mogelijk of gewenst, ook al is de ruimte en de akoestiek geschikt voor allerlei optredens en voorstellingen. De eigenlijke bestemming van het kerkgebouw moeten we eerbiedigen.

In de katholieke kerk bestaat grote schroom om kerken te sluiten en een andere bestemming te geven. Het gevolg is namelijk dat het gebouw er als kerk blijft uitzien, maar het feitelijk niet meer is. De emoties die een kerksluiting met zich meebrengt voor gewone gelovigen, zijn goed te begrijpen. Een gebouw dat er als kerk uitziet, moet eigenlijk ook de functie van kerk hebben. Zo bezien is het slopen van kerken een reële optie. Beter geen kerk dan een onherkenbare kerk. Vanwege de monumentenstatus van veel kerken is dit vaak geen optie, al zou het vanuit kerkelijk perspectief eigenlijk wenselijk zijn. Wordt een kerk gesloten dan moeten op zijn minst de herkenbare en meest gevoelige zaken voor de eredienst eruit verwijderd worden, zodat er voor gelovigen zo min mogelijk aanstoot wordt gegeven.

Vanwege de status als kerk voorziet het kerkelijk recht nauwelijks in de sluiting ervan. Een kerk is gebouwd voor de eeuwigheid. Tot in de jaren vijftig kwam niet bij de mensen op dat een kerk eens weer gesloten zou moeten worden. Dit blijkt ook uit het kerkelijk wetboek. In canon 1222 § 1 wordt in eerste instantie er vanuit gegaan dat bij sluiting een kerkgebouw niet meer herstelbaar is, dus bijna een ruïne. In dát geval kan de kerk tot profaan gebruik worden teruggebracht. In Zuid-Europese landen kom je inderdaad kerken tegen die bouwvallig zijn, maar toch blijven staan. In Nederland kan dat niet; iets wat met onze mentaliteit te maken. Pas in de volgende canon (1222 § 2) worden ‘andere ernstige redenen’ genoemd op basis waarvan de bisschop de kerk kan terugbrengen tot profaan en niet onwaardig gebruik. Beide canons zijn de enige twee in het kerkelijk wetboek over kerksluiting. Wat ‘andere ernstige redenen’ zijn, kunnen we zelf invullen.

Het moet mogelijk zijn om een voldoende aantal kerken als kerk te behouden zonder verwarring te laten ontstaan over de bestemming en functie van het gebouw. Multifunctioneel gebruik werkt verwarring en profanisering van het heilige in de hand. De kerk als institutie (zowel protestants als katholiek) verdient een heldere en zichtbare plaats in onze samenleving. Die plaats moet door onszelf worden ingenomen, maar zal ons ook gegund moeten worden.

Bij kerkgebouwen wil je graag aan de buitenkant kunnen zien wat de bestemming van de binnenkant is. Van geloofsgemeenschappen zal mogen worden verwacht dat ze zich over dorpsgrenzen heen verenigen en kiezen voor het behoud van een van hun kerkgebouwen. Van de overheid en de samenleving mag worden verwacht dat ze de andere kerken overnemen en helpen bij een passende transitie naar een andere bestemming.