Emeritus-paus schrijft reflectie op misbruikcrisis in Kerk



■ KN ■ Emeritus-paus Benedictus XVI reflecteert in een publicatie op de misbruikcrisis in de Kerk. Hij gaat in op de wortels van het probleem en de aanpak ervan.

De crisis wortelt volgens Benedictus in de “ongehoorde gebeurtenis” van de culturele en seksuele revolutie in de westerse wereld in de jaren zestig, en in een ineenstorting van het bestaan en gezag van een absolute waarheid en van God. De allereerste taak is volgens Benedictus om opnieuw de vreugdevolle waarheid te laten zien van Gods bestaan en van de Kerk als hoeder van het ware overgeleverde geloof.

“Wanneer we nadenken over welke actie allereerst vereist is, is het nogal duidelijk dat we niet nog een Kerk naar ons eigen ontwerp nodig hebben. Veeleer is allereerst een hernieuwing vereist van het geloof in de werkelijkheid van Jezus Christus die ons wordt gegeven in het Allerheiligst Sacrament”, schrijft de emeritus-paus.

Benedictus’ opmerkingen, gepresenteerd als een compilatie van “enige aantekeningen”, zouden worden gepubliceerd in Klerusblatt, een katholiek maandblad voor geestelijken in het Duitse Beieren. Verschillende nieuwsdiensten publiceerden donderdagochtend hun eigen vertalingen van de tekst.

Gezien de Vaticaanse ‘misbruiktop’ van februari “om de huidige crisis van het geloof en van de Kerk” te bespreken, en gezien zijn rol als paus tijdens “de publieke uitbraak van de crisis”, vond Benedictus het gepast om ook te helpen bijdragen “aan een nieuw begin”, schrijft hij.

Hij voegde toe voor publicatie van het artikel contact te hebben opgenomen met paus Franciscus en kardinaal-staatssecretaris Pietro Parolin.

De emeritus-paus, die op 16 april 92 wordt, leidde de Kerk van 2005 tot 2013. Voor zijn pontificaat stond hij 23 jaar aan het hoofd van de Congregatie voor de Geloofsleer, die zaken van misbruik van minderjarigen door priesters behandelt. Ook was hij peritus, theologisch adviseur, tijdens het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965).

Vanaf de late jaren zestig werd de hele westerse samenleving geconfronteerd met de “dood” of verdwijning van God en ieder moreel kompas, schrijft Benedictus. Tegelijk werd de eigen moraaltheologie van de Kerk getroffen door “een ineenstorting die de Kerk weerloos maakte tegen deze veranderingen in de samenleving”.

Een verkeerde lezing van het Tweede Vaticaans Concilie, vervolgt hij, verschoof het begrip dat de Kerk van de openbaring had. Dat leidde tot een verwaterde of van gedaante veranderde moraliteit die niet langer gegrondvest was in de natuurwet en het bestaan van een absoluut goed en kwaad. Moraliteit kon in deze lezing enkel “relatieve waardeoordelen” vellen die afhingen van het moment en de omstandigheden, aldus de emeritus-paus.

“Ja, in veel delen van de Kerk werden de conciliaire houdingen begrepen alsof ze een kritische of negatieve houding omvatten ten opzichte van de tot dan toe bestaande traditie, die nu vervangen zou moeten worden door een nieuwe, radicaal open relatie met de wereld.”

Als voorbeeld van die radicale openheid haalt Benedictus een niet met naam genoemde bisschop aan die rector van een seminarie was geweest en “regelde dat de seminaristen pornografische films getoond kregen, naar verluidt met de bedoeling hen zo resistent te maken tegen gedrag dat in tegenstelling met het geloof is”.

Het John Jay College of Criminal Justice van de City University of New York deed een uitgebreid onderzoek naar de oorzaken en context van het misbruik van minderjarigen door priesters in de Verenigde Staten van 1950 tot 2010. Het concludeerde dat “de meerderheid van de misbruikplegers (70 procent) voor de jaren zeventig werd gewijd” en dat 44 procent van de priesters die beschuldigd werden, voor 1960 priester was geworden.

Volgens het onderzoek werd de toename van het aantal misbruikgevallen in de jaren zestig en zeventig, door sociale factoren beïnvloed. De toename was consistent met “de stijging van andere soorten ‘afwijkend’ gedrag, zoals drugsgebruik en misdaad” en veranderingen in sociaal gedrag zoals de “toename van voorhuwelijks seksueel gedrag en echtscheiding”.

Een ander voorbeeld van hoe sommige bisschoppen de katholieke traditie afwezen en een “nieuwe, moderne ‘katholiciteit’” introduceerden, betreft volgens Benedictus zijn eigen boeken. Hij haalt momenten aan waarop seminaristen “die erop werden betrapt mijn boeken te lezen” als ongeschikt voor het priesterschap werden aangeduid. “Mijn boeken werden verborgen, als slechte literatuur, en alleen onder de tafel gelezen.”

De emeritus-paus benadrukt het belang van het erkennen, omhelzen en verdedigen van de meest essentiële en fundamentele principes van het geloof. Ook benadrukt hij het belang van het beschermen van het gezag van de Kerk, in het bijzonder in zaken van moraliteit.

Hij noemt het bijbelvers waarin Jezus zegt dat het voor iemand die “een van deze kleinen die geloven, aanstoot geeft”, beter is om met “een molensteen om de hals” in zee geworpen te worden (Mc. 9,42). Het vers verwijst, schrijft hij, naar mensen die intellectueel arrogant zijn en er de oorzaak van zijn dat de “kleinen” – de gewone gelovigen – in verwarring raken in het geloof.

Hoewel het “op zichzelf niet verkeerd” is om, zoals tegenwoordig veel gebeurt, het vers in verband te brengen met “pedofiel wangedrag”, moet de originele mening niet verduisterd worden. Want, schrijft Benedictus, “grote goederen zoals het geloof zijn even belangrijk” en Jezus beschermt het geloofsgoed met een krachtig dreigement van straf voor diegenen die het zouden schaden.

“Een gebalanceerd kerkelijk recht”, aldus de emeritus-paus, geeft de beschuldigden juridische bescherming maar zorgt ook voor de “juridische bescherming” van het geloof.

“In het algemene bewustzijn van de wet lijkt het geloof niet langer de rang te hebben van een goed dat bescherming vraagt. Dit is een alarmerende situatie die door de herders van de Kerk overwogen en serieus genomen moet worden.”

“Wat moet er gedaan worden?”, vraagt Benedictus. “Nog een Kerk” scheppen werkt niet, want “dat experiment is al gedaan en heeft al gefaald”.

“Alleen gehoorzaamheid en liefde voor onze Heer Jezus Christus kunnen de weg wijzen. Laat ons dus eerst opnieuw proberen te begrijpen, vanuit wat de Heer met ons wil en heeft gewild.”

Het schandaal van kindermisbruik heeft in de maatschappij en de Kerk zulke verschrikkelijke afmetingen kunnen krijgen, vanwege de “afwezigheid van God” en een weigering om Hem als leidend principe te nemen.

“Een doorslaggevende taak, die moet voortkomen uit de morele verwarringen van onze tijd, is dat wijzelf opnieuw beginnen te leven door God en richting Hem. Bovenal moeten wijzelf weer leren om God te erkennen als het fundament van ons leven in plaats van Hem te negeren.”

“De crisis die is veroorzaakt door de vele zaken van misbruik door geestelijken” moet er niet toe leiden dat we de Kerk “in eigen hand” nemen en herontwerpen.

De Kerk, schrijft Benedictus, is als een visnet dat goede en slechte vissen vangt, als een akker waar goed graan en onkruid op groeien. “De akker is nog altijd Gods akker en het net is Gods visnet. En er zijn te allen tijde niet alleen het onkruid en de slechte vissen, maar ook Gods gewassen en de goede vissen.”

Het idee dat mensen een betere Kerk kunnen creëren, schrijft hij, is “in feite een voorstel van de duivel, waarmee hij ons weg wil leiden van de levende God, door een misleidende logica waardoor we al te gemakkelijk worden ingepalmd”.

“Nee, zelfs vandaag bestaat de Kerk niet alleen uit slechte vissen en onkruid. De Kerk van God bestaat ook vandaag, en vandaag is ze hét instrument waardoor God ons redt.”