Het vernieuwde Museum voor Religieuze Kunst wil meer zijn dan dat



■ Trouw ■ Het Museum voor Religieuze Kunst in Uden heropent na een verbouwing met een nieuwe naam: MRK Uden Kunst, Klooster, Kruidentuin. Die moet uitstralen dat het museum meer te bieden heeft dan heiligenbeelden. Het wil ook een plek van rust en spiritualiteit zijn.

De kerken lopen verder leeg. Het aantal mensen dat verbonden is aan een van de ­religieuze instituten daalt gestaag. Maar bij het Museum voor Religieuze Kunst in Uden verwachten ze juist helemaal geen krimp. De komende jaren rekenen ze op een verdubbeling van het aantal bezoekers.

Daar was wel een ingrijpende verbouwing van twee jaar voor nodig. Deze week heropende het vernieuwde museum en dat wordt dit weekeinde gevierd met allerlei activiteiten. Het museum heeft een metamorfose ondergaan: de ingang is verlegd, tentoonstellingszalen en lunchcafé zijn vernieuwd en ook de naam is aangepast. Voortaan presenteert het museum zich als MRK Uden Kunst, Klooster, Kruidentuin.

Nog altijd staat de (religieuze) kunst hier centraal, zegt conservator Wouter Prins. “Maar we willen uitstralen dat het vernieuwde museum ook aantrekkelijk is voor tuinliefhebbers, wandelaars en fietsers, mensen die op zoek zijn naar rust en spiritualiteit.”

Dat begint al bij de nieuwe ingang. Bezoekers stappen via een poort meteen de kruidentuin in. Die ligt er in deze tijd van het jaar wat desolaat bij, en dan heeft ook de buxusrups nog flink huisgehouden in de hagen die de perken omzomen. Dat neemt niet weg dat je het gevoel hebt een andere, vooral heel stille wereld binnen te stappen. Prins: “We willen van meet af de sfeer van een klooster oproepen waarin je je kunt terugtrekken voor een retraite.” Met deze verbreding beweegt het museum volgens de conservator mee met de veranderingen in het religieuze landschap. Daarin brokkelen de vertrouwde religieuze instituten af, maar daarbuiten ontstaan allerlei nieuwe vormen van religiositeit. “Daar haken we op in door bezoekers in dit museum een plek van verwondering, zingeving en spiritualiteit te bieden. Een plek waar ze even weg zijn van de waan en hectiek van alledag.”

De link met het klooster is er ook heel direct: het museum maakt deel uit van een kloostercomplex. De kruidentuin grenst aan de tuin van de Abdij ­Maria Refugie van de Orde der Birgittinessen, die hier sinds 1713 is gevestigd. In het klooster, dat niet voor het publiek toegankelijk is, wonen nog steeds volgelingen van de heilige Birgitta van Zweden, al is het aantal zusters in de loop der jaren uitgedund tot vijf.

Het museum werd in 1973 opgericht in een vleugel van de abdij. De zusters zijn ook vertegenwoordigd in het bestuur van het museum, maar hun bemoeienis strekt zich volgens de conservator niet uit tot de tentoonstellingen. Wel hebben ze de voorwaarde gesteld dat er in het museum geen blasfemische en expliciet erotische kunst wordt getoond. Prins: “Ik heb daar geen problemen mee. Daar is dit museum ook niet voor. Er zijn genoeg andere musea die dat tonen.”

De kern van de collectie bestaat uit heiligenbeelden, die een beeldsnijder in de tweede helft van de vijftiende eeuw maakte voor de Birgittinessen. Die woonden toen nog in klooster Mariënwater op het landgoed Koudewater bij Den Bosch. De anonieme beeldsnijder is daarom de geschiedenis ingegaan als Meester van Koudewater. Vanwege geldzorgen verkochten de zusters aan het eind van de negentiende eeuw een groot aantal van deze beelden aan het Rijksmuseum, dat toen net geopend was. Later keerden 35 beelden als langdurige bruiklenen terug naar Uden.

Behalve heiligenbeelden omvat de collectie zilverwerk, iconen en hedendaagse kunst van onder anderen Marc Mulders, Couzijn van Leeuwen, Piet Hein Eek en Guido Geelen. Prins: “De rijkdom ervan laten we zien in de verbouwde benedenzalen. Daar staan ook bakken vol bidprentjes, die bezoekers mogen pakken en lezen.” Nieuw is de ‘schatkamer’: een donkere crypte, waar kunstwerken voor even oplichten en waar inkijkjes geboden worden op de schatten in het depot.

Wat het museum afgezien van de brede collectie vooral bijzonder maakt, is de verbintenis met een bewoond klooster. Prins: “Daar willen en móeten we veel meer mee doen om nieuw publiek te trekken.” Vóór de verbouwing, die bijna een miljoen euro kostte, trok het museum jaarlijks zo’n elfduizend bezoekers. Gerekend wordt op een groei tot twintigduizend. Het museum heeft de tijd mee, zegt de conservator. “De waarden waarvoor het klooster al eeuwen staat – zorgzaamheid, gemeenschapszin, duurzaamheid, de omgang met de schepping en de tijdsbeleving – zijn actueler dan ooit.”

Op de openingstentoonstelling ‘De stad als klooster’ in het vernieuwde MRK Uden gaan bezoekers terug naar de late Middeleeuwen (1270-1500). De steden waren toen bezaaid met kloosters en het dagelijkse leven was doordrenkt van religie. Niet alleen de kloosterlingen, ook de stadsbewoners lazen religieuze geschriften en wisselden hun werkzaamheden af met gebed en devotie. “De hele stad was een groot klooster”, schreef Erasmus in 1518. Met een audiotour kunnen bezoekers die tijd herbeleven en zelfs de geuren van toen opsnuiven.

Uitgangspunt van deze tentoonstelling is het onderzoeksproject ‘Cities of Readers’. Dit grootschalige, meerjarige project van een onderzoeksteam van de Rijksuniversiteit Groningen richtte zich op de cultuur van het bijbellezen in de Middeleeuwen. Eeuwenlang ging men ervan uit dat de kerkhervormer Maarten Luther ervoor zorgde dat ook gewone mensen de Bijbel konden lezen en niet meer hoefden te luisteren naar het voor hen onverstaanbare Latijn van de priester. Luther zou een eind hebben gemaakt aan het verbod van de rooms-katholieke kerk voor leken om zelfstandig de Bijbel te lezen.

In werkelijkheid konden middeleeuwse lezers al ver vóór Luther beschikken over bijbelvertalingen. Het onderzoek bracht aan het licht dat iedereen de Bijbel kon lezen, niet alleen de rijke bovenlaag van de samenleving, maar ook de middenklasse en ambachtslieden. Ze schreven ook delen ­ervan over, als een vorm van meditatie en devotie, maar ook om de teksten te door te geven aan anderen. Het beeld dat boeken vooral in kerken en kloosters waren te vinden, bleek evenmin te kloppen. Er waren toen ook al openbare bibliotheken en boekhandels. En kinderen van arme mensen konden gratis leren lezen.

Boeken waren alom aanwezig. Ook op schilderijen uit die tijd worden ze veelvuldig afgebeeld. Op ‘De zeven sacramenten’ van Rogier van der Weyde, waarvan een wandvullende reproductie wordt getoond, staan er zeker twaalf. Zelfs op straat werd gelezen. Daarvoor waren er speciale buidels waarin boeken kreuk- en vlekvrij konden worden meegenomen. Het enige exemplaar dat bewaard is gebleven van zo’n buidelboek, een bruikleen van Museum Meermanno, behoort tot de topstukken van de expositie. Een ander is het schilderij van een schrijvende Maria Magdalena van een onbekende meester uit de eerste helft van de zestiende eeuw.Op de tentoonstelling, samengesteld door projectleider Quirine van Aerts van het museum, stap je onder meer een huiskamer, een kerk, een leeskamer en een schrijfatelier uit die tijd binnen. Niet alleen de Bijbel behoorde tot de standaardliteratuur. Mensen lazen ook boeken waarin stond wanneer ze moesten bidden en hoe: op hun blote knieën voor het bed of plat op de grond liggend, net als Christus in de Hof van Getsemane, zoals Godscale Rosemondt voorschreef. Er was zelfs een boek dat geschreven was voor mensen die alleen maar in gedachten op pelgrimage konden. In hun ‘voetsporen’ kunnen bezoekers nu een virtuele pelgrimage ­maken naar Jeruzalem.