Zo heel veel zal er nu ook weer niet veranderen



en dat is maar goed ook!

Afgelopen woensdag koos het conclaaf een nieuwe paus: de Argentijnse kardinaal Jorge Mario Bergoglio. Hij nam de naam Franciscus aan en maakte diepe indruk met zijn eerste optreden op de buitenloggia van de Sint-Pieter, door zijn toespraak te beginnen met 'goedenavond', bijvoorbeeld, maar ook door met de gelovigen op het plein het Onzevader te bidden en het Weesgegroet. Alom werd vervolgens de nederigheid van de nieuwe paus geprezen. En veel, althans Nederlandse, kranten wisten het vrijwel meteen zeker: paus Franciscus is een innemende, bescheiden en 'gewone' man die de Curie zal gaan hervormen, die open zal staan voor de wereld en die – wie zal het zeggen – mogelijk ook op het terrein van het celibaat of de vrouwen in het ambt, of de seksuele moraal nog wel eens met verrassingen zou kunnen komen. Hoe realistisch zijn die verwachtingen? En hoe verhoudt de nieuwe paus zich tot de traditie?

Vooropgesteld dit. Na vrijwel alle pausverkiezingen in de afgelopen zestig jaar, waren de verwachtingen meteen hoog gespannen. Vaak werd er dan bij gezegd dat de nieuwe paus het op deze of gene gebieden 'helemaal anders zou gaan doen.' Dat die verwachtingen nooit uitkwamen weerhield de publieke opinie er niet van om bij iedere nieuwe verkiezing opnieuw te menen dat we nu wel eens iemand zouden kunnen hebben die rigoureus met de traditie zou breken. Degenen die dat zeiden, miskenden de essentie, of zo men wil het fundament, van het pausdom dat immers precies diezelfde traditie is. In de geschiedenis hebben slechts enkele pausen zich een radicale breuk met de traditie veroorloofd – de Utrechtse paus Adrianus VI (1522-1523) bijvoorbeeld – maar met hen is het meestal niet erg gunstig afgelopen.

Voor een deel is dit verwachtingspatroon van vernieuwing en hervorming gebaseerd op het misverstand dat de verkiezing van een paus ook maar enigszins vergelijkbaar is met bijvoorbeeld de verkiezing van een president van de Verenigde Staten. Maar een dergelijke vergelijking gaat alleszins mank. Er is geen kardinaal die het conclaaf betreedt met een verkiezingsprogramma. Afgezien daarvan is de homogeniteit in het kardinalencollege veel groter dan dikwijls wordt gedacht. Enerzijds komt dat doordat kardinalen in overgrote meerderheid door dezelfde paus(en) zijn gecreëerd, anderzijds omdat iedereen binnen het College doordrongen is van dezelfde traditie en van het besef dat zich daartoe radicale 'beleidswijzigingen' heel slecht verhouden.

Natuurlijk: er zijn stijlverschillen. Men kan spreken van de serene paus Pius XII, van de uitbundige paus Johannes XXIII of van de aarzelende paus Montini. Men kan het hebben over de lachende paus Johannes Paulus I, of diens opvolger de alomtegenwoordige paus Johannes Paulus II. En men kan spreken over de bescheiden intellectueel Benedictus XVI en – kennelijk al na een paar publieke optredens – van de nederige paus Franciscus. Maar al die zaken duiden slechts een persoonlijk karakter en een persoonlijke stijl aan, geen eigen pontificaal programma dat zich op welke wijze dan ook afzet tegen het voorgaande.

Veeleer hebben pausen door de eeuwen gezocht aansluiting te vinden bij hun voorgangers. Het betreft een, in elk geval door henzelf als zodanig gepercipieerde, doorgaande lijn die immers ten grondslag ligt in de hele idee van de apostolische successie. Nog afgezien daarvan overigens zou een paus zijn eigen geloofwaardigheid alleen maar ondergraven wanneer hij radicaal zou breken met het beleid van zijn voorgangers. Een dergelijke breuk zou niet alleen hun gezag aantasten, maar ook het eigen. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat dit voor paus Franciscus anders zal zijn, al zal hij vanzelfsprekend eigen accenten zetten, zoals al zijn voorgangers deden. Maar te denken, of zelfs maar te hopen, dat deze paus over tal van grote vraagstukken anders zal denken dan de pausen voor hem, is utopie.

Alom schrijven de kranten nu dat een belangrijke taak van de nieuwe paus zal worden het hervormen van de Romeinse Curie. En inderdaad is daar behoorlijk wat aan de hand. Het Instituut voor Religieuze Werken (IOR, de Vaticaanse Bank) staat al jarenlang onder druk van Europese instituties om meer transparantie te bieden. Er zijn geruchten over witwaspraktijken, over drugsgeld, over rekeningen - en zelfs duistere rekeningen - op de Kaaimaneilanden. Er waren de Vatileaks en geruchten over spanningen en ruzies binnen de Curie. Tijdens het preconclaaf hebben de kardinalen volgens de Colombiaanse kardinaal Rubén Salazar Goméz uitvoerig van gedachten gewisseld over de vraag hoe de Curie minder bureaucratisch zou kunnen worden en meer gericht op de evangeliserende hoofdtaak van paus en bisschoppen.

Maar de hervorming van de Curie staat bij ieder conclaaf op de agenda. Ook omdat de problemen binnen en met de Curie kennelijk hardnekkig zijn en minder snel op te lossen dan men aanneemt. Over de lachende paus Johannes Paulus I ging zelfs het verhaal dat hij vermoord zou zijn omdat hij de Curie wilde hervormen. Die geruchten zijn overigens genoegzaam ontzenuwd. Niettemin speelde eind jaren zeventig de problemen bij de Vaticaanse Bank ook al. Sterker, bewezen is dat het Vaticaan een rol speelde in het dubieuze faillissement van de Ambrosiaanse Priesterbank. De president van die bank, Roberto Calvi, werd in 1982 onder nooit opgehelderde omstandigheden hangend aan de Black Friar's Bridge in Londen gevonden. En de president van het IOR, aartsbisschop Paul Marcinkus, kon op grond van een Italiaans arrestatiebevel het Vaticaan niet meer verlaten.

Het is paus Benedictus XVI geweest die een begin heeft gemaakt met het noodzakelijke proces van transparantie van de Vaticaanse financiën. In 2011 vroeg zijn staatssecretaris, Tarcisio Bertone, aan het bureau Moneyval (onderdeel van de Europese Raad) te rapporteren over de vraag hoe de financiële huishouding van het Vaticaan doorzichtiger gemaakt zou kunnen worden. Sindsdien houdt Moneyval de vinger aan de pols en doet het aanbevelingen, bijvoorbeeld over onafhankelijk toezicht, die door het Vaticaan al zijn opgevolgd.

Onderwijl is het waar dat het Vaticaanse bestuursapparaat een hardnekkige bureacratische cultuur kent die vergelijkbaar is met de betere afleveringen van de Engelse comedyserie ‘Yes, minister’. Er lijkt binnen de Curie een cultuur te heersen die weinig veranderingsgezind en vooral op behoud van eigen macht gericht is. Vanzelfsprekend zal ook de nieuwe paus proberen deze cultuur te veranderen. En de tijd zal leren hoe succesvol hij daarin is. Voorstelbaar is dat men zich binnen de Curie enige zorgen maakt. De eerste paar keer legde paus Franciscus zonder er enige aandacht aan te besteden, door de Curie samengestelde preken en toespraken naast zich neer, om uit het hoofd te zeggen wat hem op het hart lag. Iets dergelijks deed in de recente geschiedenis alleen paus Johannes Paulus I. Maar al vanochtend, tijdens de Mis na zijn inauguratie, sprak de paus woordelijk de van te voren aan de pers ter hand gestelde tekst uit. Het lijkt al met al te vroeg om enige conclusie te trekken.

bron: Katholiek Nederland