Ik ben liturgisch niet meer dakloos



■ Trouw ■ Gedurende enige tijd liep ik op zondagen langs kerken en kathedralen en zag dan met jaloezie hoe drommen gelovigen hun warme, tweede huis binnenliepen. Vervolgens hield ik mijn oor tegen de koude kerkmuur, ving gezang op, maar hoorde een taal die ik niet verstond.

Ik was liturgisch dakloos.

Maar sinds een paar maanden ben ik van de straat en heb ik weer een huis. Dat huis is een basiliek in een grote stad, dichtbij een treinstation. Als we in de NS-Sprinter aan komen rijden, zien we haar al liggen. Ze heet ons welkom namens de stad.

Afgelopen zondag waren we er weer. Lopend vanaf het station, langs het stadsafval van de uitgaansnacht ervoor, gingen wij de trappen op naar de ingang. Eenmaal binnen viel de stad als een te zware jas vanzelf van onze schouders. Dezelfde vrijwilliger als de week ervoor gaf ons het liturgieboekje. Het was de ‘29ste zondag door het jaar’. Wat zegt de kerk dat toch goed. De zondag is zo op het oog een normale zondag, maar door er een getal aan te geven, krijgt ze statuur, wordt ze opgetild en ontstaat er zo een nieuwe, betekenisvolle dag. Tegelijkertijd maakt de kerk zich zo meester van de tijd. Het is niet de 29ste zondag van het jaar, maar door het jaar. Het kerkelijk jaar.

Bij een nieuw huis, horen ook nieuwe huisgenoten. Zoals de vrouw die altijd vlak voor aanvang van de mis aan komt lopen en haar plaats aan het begin van de rij inneemt, waarna zij haar wandelstok aan de leuning van de bank hangt. Ze heeft een eigen gebedenboek in het Engels en de stok valt tijdens de mis altijd wel een paar keer op de kerkvloer. Of zoals van de ouders met het gehandicapte kind in een rolstoel die als een soort bed fungeert. Bij de communie lopen ze met haar naar achteren en nemen als laatsten plaats in de rij. Ik kijk uit de verte toe als de moeder een hostie in ontvangst neemt en met enige moeite op de tong van haar dochter legt. Ze lacht dan vaak even om haar eigen onhandigheid. Zoveel liefde en toewijding van ouders voor een kind zie je niet vaak, maar nu mag ik er elke week getuige van zijn.

Waarom voel je je thuis in een bepaalde kerk? Een mooi interieur helpt, aardige mensen om je heen, inspirerende voorgangers en natuurlijke een goed koor. Het is hier allemaal. Net als een degelijke, klassieke liturgie. Gewoon de eeuwenoude geloofsbelijdenis en het Lam Gods zoals ik dat van kinds af aan heb gebeden. Anderen zullen die liturgie misschien ‘saai’ en ‘onpersoonlijk’ vinden. “Heel mooi hoor, maar dit ben ik niet”, zeggen ze dan. Dat gevoel ken ik zelf ook. Ooit was ik in een geloofsgemeenschap, waar over de liturgie veel vergaderd werd. Bij de geloofsbelijdenis moest ik hier hardop met de hele kerk zeggen “Wij geloven in vrouwen die onderdrukt worden”.

Ik geloof in vrouwen en moet niks hebben van onderdrukking, maar een dergelijke zin hoort niet thuis in een geloofsbelijdenis. Het zit me in de weg. Toen afgelopen zondag de priester aan het eind van het tafelgebed bad: “Door Hem en met Hem en in Hem zal Uw Naam geprezen zijn”, vielen de liturgie en ik wel samen. Ik geloofde het allemaal.

Toen we de kerk na afloop van de mis uitliepen en de drukte van de stad weer op ons viel, keek ik nog een keer om, zoals je dat soms ook doet als je je eigen huis verlaat. Alles stond er en het stond er goed. Ik snoof de geur op die naar buiten was gewaaid. ‘Oud’ maar niet muf; hij rook vertrouwd en een beetje naar wierook.

Even later zou de basiliek leeg zijn, op een paar rondkijkende toeristen na, en was iedereen weer op weg naar zijn eerste huis. De vrouw met de wandelstok en haar eigen gebedenboek, de ouders met de dochter in de grote rolstoel. Ze zouden weer voor een week verdwijnen. Vandaag, op de dertigste zondag door het jaar, zullen ze er weer zijn en zal de basiliek hen opnieuw in haar armen sluiten.

Ik ben dan in het buitenland en zal heimwee hebben naar mijn tweede huis in de stad, dicht bij het treinstation.