Onderstaande artikel is werkelijk onzin. In Leuven (en de rest van Vlaanderen?) zijn ze blijkbaar niet op de hoogte van de liturgische richtlijnen? Het missaal moet namelijk altijd gevolgd worden. Zelf zaken toevoegen, veranderen of verzinnen is geen optie.
In zijn universitaire parochie in Leuven formuleert de voorganger zelf de eucharistische gebeden. Jezuïet Jos Moons onderzoekt die vreemde gewoonte.
Zelf de gebeden voor de eucharistieviering schrijven, dat was ik niet gewend. In Nederlandse bisdommelijke kringen is het de gewoonte om het missaal te volgen. Inmiddels doe ik het eigenlijk graag, zelf gebeden maken. Dat is natuurlijk fijn, hoor ik u denken, dat ik een nieuwe gewoonte toe heb kunnen laten, en dat ik er zelfs plezier in vind. Maar toch.
In sommige katholieke kringen spreekt men graag over de objectiviteit van de liturgie. De liturgie wordt ons gegeven. Daar houd je je aan. Niet zelf aan gaan klussen dus.
Theologisch vind ik deze gedachte over objectiveit niet sterk. In liturgie vieren we ons heil, dat altijd historisch, persoonlijk en gemeenschappelijk is. De term objectief is daarbij niet behulpzaam. Bovendien lijkt het er sterk op dat de redenering over objectiviteit begint met de conclusie (niet klussen), die dan voorzien wordt van theologische onderbouw. Dat is de verkeerde volgorde van denken.
Theologisch sterker, vind ik, is het om uit te gaan van de idee dat je als voorganger niet alles zelf hoeft te maken. Je kunt je voordeel doen met dat wat goed gebleken is (Frans Vosman) en met structuren en woorden die je aangereikt worden.
Je mag achterover leunen en meedoen met de traditie of overlevering, zoals gestold in het missaal.
Anderzijds kun je juist in het kader van wat goed blijkt, zelf bijdragen aan de traditie. Je hoeft je daarmee niet altijd precies aan het missaal te houden, zoals dat dan heet.
De gebeden staan vol diepe gelovige waarheden, zeker, maar het gaat er nauwelijks over ons heil-in-de-geschiedenis. (Dit is nog veel erger in de nieuwe Engelse vertaling.)
Bijvoorbeeld, op de vierde zondag van Pasen stelt het Nederlandse missaal als openingsgebed voor: Almachtige eeuwige God, leid ons op de weg naar de eeuwige vreugde. Geef dat de kleine kudde de Herder daarheen mag volgen waar deze – machtig en groot – is voorgegaan. Dat klopt natuurlijk allemaal, maar waar dat aansluit bij mijn leven weet ik niet.
En dus baden we in de universitaire parochie: God, wij danken u voor Jezus, de Goede Herder. We danken u dat Hij zich geeft, helemaal, met heel z’n leven; dat Hij ervoor gáát, voor ieder mens, voor ons, voor mij. Wij vragen u: geef dat we ons aan Hem toevertrouwen, zoals we zijn, met onze talenten en onze gebreken, met onze ijver en onze flauwte, met ons inzicht en onze blinde vlekken, met onze tederheid en onze hardheid. Doe ons vertrouwen dat Hij ons kent, Hij, de Goede Herder, die ons toch ‘de mijnen’ noemt.
Het oude principe lex orandi lex credendi – hoe we bidden zegt iets over hoe we geloven – toont hoe ontluisterend treurig het gesteld is. Als ons bidden levens-vreemd is, dan is ons geloof dat ook. Nee, dan liever de dingen een beetje aanpassen, zodat ons bidden wél levens-nabij is.
Tegelijkertijd is zelf gebeden schrijven niet ongevaarlijk. Voortdurend dreigt de omhaal van woorden waar de Schrift voor waarschuwt. Eigen-geschreven gebeden lijden vaak aan één of meerder van de volgende zwaktes (die ik overigens alle al aantrof in de praktijk). Overdaad van woorden en lengte komt de stilte en verstilling niet ten goede; er dan geen ruimte voor God. Dan doet het missaal beter.
Ook dan staat geloof vér af van ons gewone leven. En ten slotte, eigen teksten zijn soms meer gedichten, memo’s voor God, of kleine preekjes (of erger nog: morele aansporingen), terwijl gebeden wezenlijk dialogisch zijn, in gesprek met God, gericht tot God. Ook aan dat laatste gebrek lijdt het missaal niet.
Er valt dus best wat te zeggen voor het eigengeschreven gebed, zij het niet zonder enige mitsen en maren.
In zijn universitaire parochie in Leuven formuleert de voorganger zelf de eucharistische gebeden. Jezuïet Jos Moons onderzoekt die vreemde gewoonte.
Zelf de gebeden voor de eucharistieviering schrijven, dat was ik niet gewend. In Nederlandse bisdommelijke kringen is het de gewoonte om het missaal te volgen. Inmiddels doe ik het eigenlijk graag, zelf gebeden maken. Dat is natuurlijk fijn, hoor ik u denken, dat ik een nieuwe gewoonte toe heb kunnen laten, en dat ik er zelfs plezier in vind. Maar toch.
In sommige katholieke kringen spreekt men graag over de objectiviteit van de liturgie. De liturgie wordt ons gegeven. Daar houd je je aan. Niet zelf aan gaan klussen dus.
Theologisch vind ik deze gedachte over objectiveit niet sterk. In liturgie vieren we ons heil, dat altijd historisch, persoonlijk en gemeenschappelijk is. De term objectief is daarbij niet behulpzaam. Bovendien lijkt het er sterk op dat de redenering over objectiviteit begint met de conclusie (niet klussen), die dan voorzien wordt van theologische onderbouw. Dat is de verkeerde volgorde van denken.
Theologisch sterker, vind ik, is het om uit te gaan van de idee dat je als voorganger niet alles zelf hoeft te maken. Je kunt je voordeel doen met dat wat goed gebleken is (Frans Vosman) en met structuren en woorden die je aangereikt worden.
Je mag achterover leunen en meedoen met de traditie of overlevering, zoals gestold in het missaal.
Anderzijds kun je juist in het kader van wat goed blijkt, zelf bijdragen aan de traditie. Je hoeft je daarmee niet altijd precies aan het missaal te houden, zoals dat dan heet.
De gebeden staan vol diepe gelovige waarheden, zeker, maar het gaat er nauwelijks over ons heil-in-de-geschiedenis. (Dit is nog veel erger in de nieuwe Engelse vertaling.)
Bijvoorbeeld, op de vierde zondag van Pasen stelt het Nederlandse missaal als openingsgebed voor: Almachtige eeuwige God, leid ons op de weg naar de eeuwige vreugde. Geef dat de kleine kudde de Herder daarheen mag volgen waar deze – machtig en groot – is voorgegaan. Dat klopt natuurlijk allemaal, maar waar dat aansluit bij mijn leven weet ik niet.
En dus baden we in de universitaire parochie: God, wij danken u voor Jezus, de Goede Herder. We danken u dat Hij zich geeft, helemaal, met heel z’n leven; dat Hij ervoor gáát, voor ieder mens, voor ons, voor mij. Wij vragen u: geef dat we ons aan Hem toevertrouwen, zoals we zijn, met onze talenten en onze gebreken, met onze ijver en onze flauwte, met ons inzicht en onze blinde vlekken, met onze tederheid en onze hardheid. Doe ons vertrouwen dat Hij ons kent, Hij, de Goede Herder, die ons toch ‘de mijnen’ noemt.
Het oude principe lex orandi lex credendi – hoe we bidden zegt iets over hoe we geloven – toont hoe ontluisterend treurig het gesteld is. Als ons bidden levens-vreemd is, dan is ons geloof dat ook. Nee, dan liever de dingen een beetje aanpassen, zodat ons bidden wél levens-nabij is.
Tegelijkertijd is zelf gebeden schrijven niet ongevaarlijk. Voortdurend dreigt de omhaal van woorden waar de Schrift voor waarschuwt. Eigen-geschreven gebeden lijden vaak aan één of meerder van de volgende zwaktes (die ik overigens alle al aantrof in de praktijk). Overdaad van woorden en lengte komt de stilte en verstilling niet ten goede; er dan geen ruimte voor God. Dan doet het missaal beter.
Ook dan staat geloof vér af van ons gewone leven. En ten slotte, eigen teksten zijn soms meer gedichten, memo’s voor God, of kleine preekjes (of erger nog: morele aansporingen), terwijl gebeden wezenlijk dialogisch zijn, in gesprek met God, gericht tot God. Ook aan dat laatste gebrek lijdt het missaal niet.
Er valt dus best wat te zeggen voor het eigengeschreven gebed, zij het niet zonder enige mitsen en maren.
KerkNet