De Pauselijke Commissie Ecclesia Dei heeft vandaag een instructie openbaar gemaakt over de toepassing van het motu-proprio Summorum Pontificum. In dit schijven uit 2007 gaf paus Benedictus XVI algemene toestemming voor het vieren van de liturgie volgens de Romeinse ritus van vóór het Tweede Vaticaanse Concilie.
De instructie Universae Ecclesiae volgt op een driejarig onderzoek onder het wereldepiscopaat en wil de viering van de zogeheten ‘buitengewone vorm van de Romeinse ritus’ beter reguleren. De instructie verscheen in zeven talen en is bedoeld om “de juiste interpretatie en toepassing van Summorum Pontificum te garanderen”.
In navolging van het motu-proprio van Benedictus XVI stelt Universae Ecclesiae dat de gewone en buitengewone vorm moeten worden gezien als twee uitdrukkingen van de ene Romeinse ritus. Het Romeins Missaal (1970) van Paulus VI blijft de gewone uitdrukking van deze ritus. Het Romeins Missaal (1570) van Sint Pius V, herzien in 1962 door de zalige Johannes XXIII, moet worden beschouwd als de buitengewone uitdrukking ervan.
Sinds het motu-proprio is het iedere priester van de Latijnse Ritus geoorloofd zonder bijzondere toestemming het 'Tridentijnse' missaal te volgen. Ook hebben parochianen sindsdien het recht om te vragen om de viering van de ‘oude’ mis in hun parochie.
De instructie verschaft onder meer duidelijkheid over de in Summorum Pontificum gebruikte term ‘coetus fidelium stabiliter existens’ (‘een stabiele groep gelovigen’). Het gaat hier om een groep katholieken die de mis in de buitengewone vorm wensen te vieren. In Universae Ecclesiae wordt duidelijk gemaakt dat deze gelovigen niet noodzakelijk tot één enkele parochie hoeven te behoren. Zij kunnen afkomstig zijn uit verschillende parochies of zelfs uit verschillende bisdommen.
Verder benadrukt de instructie dat deze gelovigen niet mogen behoren tot groeperingen die zich verzetten tegen het gezag van de paus of de geldigheid en legitimiteit ontkennen van missen die volgens de gewone uitdrukkingsvorm van de Romeinse ritus worden opgedragen.
Een belangrijk onderdeel van Universae Ecclesiae gaat in op de voorwaarden waaraan priesters moeten voldoen om de mis te mogen celebreren volgens de buitengewone vorm. De instructie stelt dat iedere priester van de Latijnse ritus in principe bevoegd is om de mis in deze uitdrukkingsvorm op te dragen. Daarvoor moet hij weten hoe deze mis op correcte wijze dient te worden gevierd en moet hij beschikken over een basiskennis van het Latijn.
Universae Ecclesiae stelt verder dat bisschoppen en andere oversten hun geestelijken de mogelijkheid moeten bieden om zich te bekwamen in de viering van de mis volgens de buitengewone vorm. Dit geldt eveneens voor de seminaries.
De Pauselijke Commissie Ecclesia Dei krijgt de bevoegdheid om te beslissen in zaken tegen bisschoppen of oversten die in strijd zouden handelen met de voorzieningen van het motu-proprio. Hoger beroep is alleen mogelijk bij het Hoogste Gerechtshof van de Apostolische Signatuur. Daarbij heeft deze pauselijke commissie, na toestemming van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst en de Discipline van de Sacramenten, de competentie om, indien nodig, wijzigingen aan te brengen in liturgische teksten. Gedacht wordt bijvoorbeeld aan het toevoegen van nieuwe heiligen.