Luns hekelde kwalijke invloed theologen op bisschoppen



Minister Joseph Luns beschouwde de invloed van moderne theologen op het Nederlandse episcopaat als de oorzaak van de kerkelijke misstanden in Nederland in de jaren zestig en zeventig. Dat schrijft historicus Albert Kersten in zijn boek Luns. Deze ‘politieke biografie’ werd vandaag in Den Haag gepubliceerd.

De KVP-politicus Joseph Luns was van 1952 tot 1971 minister van Buitenlandse Zaken. Daarna was hij dertien jaar land secretaris-generaal van de NAVO. Hij stond bekend als een rechtzinnige katholiek die een afkeer had van de tijdgeest van de jaren zestig.

Luns schreef in 1970 in een brief aan bisschop Zwartkruis van Haarlem dat hij zich zorgen maakte over de ontwikkelingen in de Nederlandse Kerk. De priesters misbruikten volgens hem de preekstoel voor 'politieke propaganda en even ongefundeerde als ondeskundige critiek op het buitenlands beleid van de Regering en haar bondgenoten'.

Kersten schrijft dat Luns in zijn audiënties bij paus Paulus VI van de gelegenheid gebruik maakte om bij de opperpontifex te klagen over de Nederlandse misstanden. “Ook suggereerde hij de paus ertegen op te treden, maar die toonde vooral behoedzaamheid”, aldus Kersten.

“De bron van het kwaad was volgens Luns de invloed van moderne theologen op de bisschoppen. P. Teilhard de Chardin, de protestantse theologen zoals D. Bonhöffer en niet te vergeten de pater dominicaan E. Schillebeeckx hadden een kwalijke invloed op jonge priesters en het Nederlandse episcopaat.”

De Katholieke Kerk in Nederland was volgens Luns in handen geraakt van een kleine groep radicalen die de geloofsleer naast zich neerlegde en zich niets van het gezag van de paus en de bisschoppen aantrok. Kersten: “Ook binnen de Nederlandse kerkprovincie handhaafde het episcopaat, kardinaal Alfrink voorop, zijn gezag niet maar plooide zich naar deze groepen die een loopje namen met ‘de trouw aan de Heilige Stoel en het dogma der Kerk’.”

Luns gruwde van ‘het optreden van “verloofde” studentenpaters, het goed praten door een aantal geestelijken van pederastie en andere seksuele afwijkingen, het niet duidelijk en publiek optreden zijdens de katholieke hiërarchie tegen het zedenverderf, speciaal onder de katholieke studerende jeugd’.

De katholieke eredienst werd volgens Luns bedreigd door allerlei ‘desintegratieverschijnselen’, zoals interkerkelijke diensten, ‘het laten preken van afvallige Katholieke politici van de kansel, het houden van jazzconcerten tijdens de dienst of het doen vervaardigen van abstracte schilderijen eveneens tijdens de mis e.d.’ “Het raakte hem diep”, schrijft Kersten. Om de liturgische misstanden te vermijden woonde Luns op zondagen de mis bij in de kapel van de pauselijke nuntiatuur in Den Haag.

In het Algemeen Dagblad noemde Luns de ‘erosie van normale gezagsverhoudingen en van respect voor waardevolle gevestigde instellingen’ een gevaarlijke ontwikkeling bij een deel van de Nederlandse clerus. Hoewel hij zichzelf niet beschouwde als een ‘goed Christen’ – maar wel ‘het geloof in de leer’ meende te bezitten – wilde hij zichzelf en zijn naaste omgeving niet blootstellen aan deze moderne gevaren. Zo verbood Luns zijn zoon Huib in Nijmegen te gaan studeren om te zorgen dat hij gelovig zou blijven.

Luns rekende zichzelf tot de orthodoxe katholieken, die naar zijn mening nog steeds de overgrote meerderheid van de Nederlandse katholieken vormden. Hij sloot volgens Kersten een scheuring niet uit. In later jaren hoopte hij eigenlijk dat er een schisma tussen de Heilige Stoel en de vooruitstrevende katholieken in Nederland zou ontstaan.

De minister was echter niet zo reactionair dat hij terugwilde naar de Katholieke Kerk van vóór het Tweede Vaticaanse Concilie. “Er ontstond dan ook een voor hem pijnlijk misverstand toen hij op 15 augustus 1971, het feest van Mariatenhemelopneming, in de Willibrordkerk in Utrecht een Latijnse hoogmis van pater J. Kotte bijwoonde.” Kotte stond bekend als een iemand die zich verzette tegen de liturgische vernieuwingen binnen de Kerk.

Kersten beschrijft hoe Luns per ongeluk in de Willibrordkerk verzeild was geraakt. Hij had nog nooit van de beweging van Kotte gehoord. “Zijn vrouw had hem ’s avonds tevoren uit de krant voorgelezen dat de Willibrordkerk in Utrecht heropend zou worden met een Latijnse mis. Luns had volgens zijn vrouw ‘iets instemmends gemompeld’ en zo togen zij de volgende dag naar Utrecht.”

De komst van Luns naar de Willibrorduskerk baarde groot opzien. “Bij het verlaten van de kerk kreeg hij een ovatie en op het kerkplein deelde hij een half uur lang handtekeningen uit aan opdringerige fans, alsof hij een popster was. Hij verklaarde echter met nadruk dat hij als privépersoon de dienst had bijgewoond. Hij wilde uitdrukkelijk niet als boegbeeld van de Kotte-beweging geafficheerd worden. Toch werd diezelfde middag van zijn aanwezigheid melding gemaakt in de journaals op radio en televisie. De pers zag in Luns’ aanwezigheid een demonstratie tegen het episcopaat en de vernieuwing, en dat paste in het heersende beeld van Luns als een oerconservatief, ja zelfs reactionair politicus.”

bron: Katholiek Nederland